Naar Rodeschool via Munnekepad

De vrijwilligers Tunnella Reuderink-Kort en Hans Muskee van Kloostermuseum Aduard stelden de expositie samen. Ze poseren bij het schilderij dat Ploegkunstenaar Johan Dijkstra in 1924 maakte van de Steentil over het Aduarderdiep. Foto DvhN

De vrijwilligers Tunnella Reuderink-Kort en Hans Muskee van Kloostermuseum Aduard stelden de expositie samen. Ze poseren bij het schilderij dat Ploegkunstenaar Johan Dijkstra in 1924 maakte van de Steentil over het Aduarderdiep. Foto DvhN

‘Van graanschuur tot tichelwerk’. Dat is de titel van de expositie die paaszondag opengaat in het Kloostermuseum in Aduard. Daarin wordt een beeld gekentschetst van de voorwerken (buitenbezittingen) van het roemruchte klooster van Aduard.

Akkerbouw en veeteelt. Maar ook turfgraven en steenbakken. Dat waren activiteiten waarmee de lekenbroeders van het klooster van Aduard zich in de middeleeuwen bezighielden. De agrarische werkzaamheden werden verricht op boerderijen in de Groninger Ommelanden met daarbij vaak honderden hectares grond.

In totaal had het klooster in zijn bloeiperiode volgens Tunnella Reuderink-Kort (74) uit Groningen rond de 6000 hectare grond in bezit. Reuderink, die woont in de Reitdiepwijk in de stad, behoort al vele jaren tot het legertje vrijwilligers dat het Kloostermuseum in Aduard runt. Zij verdiepte zich een half jaar lang in de historie van de buitenbezittingen van het klooster. En schreef er een 72 pagina’s tellend boekwerkje over dat dezelfde titel draagt als de expositie: Van graanschuur tot tichelwerk .

Grootste monnikengemeenschap in Noord-Nederland

Het klooster van Aduard vormde ooit de grootste monnikengemeenschap in Noord-Nederland. ,,Het klooster was een gesloten gemeenschap en wilde zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn. De monniken bleven achter in het klooster om geestelijke arbeid te verrichten en achtmaal daags hun gebeden op te zeggen. Maar de (lageropgeleide) lekenbroeders die het fysieke werk moesten doen, trokken er dagelijks op uit naar de voorwerken om land te bewerken, vee te weiden of turf te graven. De turf die werd gestoken bij Ter Heyl en Everswolde en Wolfsbarge (bij Zuidlaren) werd gebruikt om de kloostergebouwen te verwarmen.

Volgens Reuderink leverde het klooster een grote bijdrage aan de samenleving. ,,De lekenbroeders ontwikkelden goede landbouwmethoden die door gewone boeren werden overgenomen.’’ Vrijwel iedereen hing in die tijd het rooms-katholieke geloof aan. ,,Als mensen kwamen te overlijden, lieten ze legaten na aan het klooster. Van dit geld konden de landerijen en gebouwen worden aangekocht. Daardoor verwierf het klooster in Aduard zich een steeds rijkere en machtiger positie.’’

Met de opkomst van de reformatie tegen het einde van de zestiende eeuw kwam hieraan een einde. Het katholicisme werd uiteindelijk verboden. Het handjevol katholieken dat overbleef in het Noorden trok zich terug in schuilkerken. Het klooster en zijn voorwerken kwamen in handen van de (provinciale) overheid. In delen werden de bezittingen later verkocht aan particulieren.

Sporen achterhalen

Volgens Reuderink had het klooster van Aduard twaalf voorwerken. Door het (online) raadplegen van de Groninger Archieven probeerde zij de sporen ervan te achterhalen. ,,Helaas bleven weinig documenten bewaard met informatie over deze voorwerken.’’ 

Het grootste voorwerk van Aduard was te vinden in het gehucht Rodeschool (niet te verwarren met het gelijknamige dorp in de gemeente Eemsmond). Het gehucht is te vinden tussen Bedum en Middelstum. 

De weg die de lekenbroeders dagelijks aflegden vanuit het klooster voerde over de Steentil (over het Aduarderdiep) via Adorp en Ellerhuizen naar voorwerk Rodeschool. De weg draagt heel toepasselijk gedeeltelijk nog de naam Munnikkepad en herinnert zo aan de link met de monniken.

Om een verbinding te maken naar Rodeschool werd de Steentil (over het Aduardiep) indertijd aangelegd door lekenbroeders. Ploegkunstenaar Johan Dijkstra maakte in 1924 een schilderij van de Steentil; toen nog een dubbele brug.

Groninger kunstkring Ploeg

Dit werk inspirereerde zeven hedendaagse kunstenaars die lid zijn van de Groninger kunstkring Ploeg een eigen verbeelding van de Steentil op het witte doek vast te leggen. De bovenverdieping van het Kloostermuseum is ingericht met deze schilderijen, die onderdeel uitmaken van de expositie.

Het jubileumboek over de voorwerken van het klooster bevat bijzondere details. Zo beschrijft Tunnella Reuderink dat indertijd ook een school deel uitmaakte van voorwerk Rodeschool. Dat was een opleiding voor jongens vanaf 10 jaar; vooral bedoeld als vooropleiding om monnik te worden. De pestepidemie tussen 1347 en 1350 kostte 29 leerlingen het leven.

Drie voorwerken had het klooster in zijn bezit in de buurt van Winsum. Die voorwerken dragen de namen Lutkehuizen, Alinghuizen en Schilligeham. Net als de boeren in die tijd moesten de lekenbroeders veel energie en tijd steken in het bestrijden van wateroverlast.

Dat deden ze door met eigen handen dijken aan te leggen en wierden te bouwen. Voorwerk Lutkehuizen stond op een kleine wierde die na de reformatie ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog gedeeltelijk in handen kwam van de adellijke Duitse familie Osta.

Oosterpoort in Groningen

Vanwege het plegen van een moord op een pastoor in Bedum werd herenboer Osta gevangen gezet in de Oosterpoort in Groningen. Omdat deze Osta een machtige heer was in de toenmalige Ommelanden durfden de Groningse autoriteiten hem niet te berechten. Hij werd door Caspar de Robles, Spaans stadhouder van Groningen, Drenthe en Friesland, naar Brussel gebracht, zodat de Spaanse generaal en gouverneur van de Nederlanden Alva een oordeel over hem kon vellen. Deze stuurde hem evenwel terug naar Groningen, waar hij korte tijd later stierf aan de pest.