Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

'Schrijf maar eens een briljante regel!'

Elke dag koopt Henny Vrienten een dichtbundel. Zelf poëzie schrijven zou hij niet kunnen, zegt hij. „Die kunst woont niet in mij. Nooit geprobeerd.”

Bloemlezer, muzikant en componist Henny Vrienten Foto Leo van Velzen/ NRC Handelsblad Amsterdam, 21-04-09. Henny Vrienten. Foto Leo van Velzen NrcHb.
Bloemlezer, muzikant en componist Henny Vrienten Foto Leo van Velzen/ NRC Handelsblad Amsterdam, 21-04-09. Henny Vrienten. Foto Leo van Velzen NrcHb. Velzen, Leo van

Als zanger van de band Doe Maar gaf Henny Vrienten zijn net verdiende geld in de jaren tachtig niet uit aan „bontjassen, maîtresses en Porsches”. Het ging naar poëziebundels. Elke dag koopt hij er wel één. In zijn huis in Amsterdam staan de wanden er vol mee. „Er gaat ook weer veel weg. En sommige boeken heb ik nog een keer in ons buitenhuisje.”

Onlangs verscheen het resultaat van zijn grote liefde voor poëzie, een bundeling gedichten met steeds een kort commentaar van zijn hand, Zwaan kleef aan. En wat een inspirerend boek. Vrienten (1948), tegenwoordig componist van film- en musicalmuziek, zet gedichten met hetzelfde onderwerp bij elkaar en ook wel tegen tegen elkaar op. Zo schurkt Federico Garcia Lorca tegen Eva Gerlach aan en strijdt Pierre Kemp met Emily Dickinson. Ongedachte koppels zijn het, voor de duur van het boek verbonden.

Hij is geen kenner, beklemtoont hij, maar een liefhebber. Wel van een type dat steeds regels citeert. Als de naam K. Michel valt: „‘Zoek je het varken, kijk in alle kamers. Kun je het niet vinden, dan ben je het zelf.’ Mooie dichter.”

U citeert de dichter Robert Frost: ‘Poëzie is wat verloren gaat in de vertaling.’ Wat is poëzie voor u?

„Een verslaving. Ik ben geen groot krantenlezer en als ik proza lees, gaat dat over dichters of gedichten. Poëzie is een manier om mijn zinnen te verzetten. Om geraakt te worden.”

Het indrukwekkendste gedicht dat u kent, schrijft u, is ‘Four Quartets’ van T.S. Eliot. Waarom is dat zo?

„Vanwege de aangename oppervlakte en de onpeilbare dieptes. Zijn woorden hebben een soort van magie – los van wat ze betekenen of hun muzikaliteit. Ik houd het meest van dingen die ik niet helemaal kan doorgronden.

„De oppervlakte van het gedicht bestaat uit zalvende, sussende zinnen over de idylle van de plekken die hij beschrijft. Ik hou erg van de natuur en Eliot kan er heel smeuïg over schrijven.”

Wat is er zo onpeilbaar aan ‘Four Quartets’?

„Ik kan zo maar een half jaar bezig zijn met de tweede zin: ‘Het heden en verleden zijn misschien beide tegenwoordig in de toekomst.’ Zo’n zin komt ergens vandaan, het zijn geen raadsels. Eliot citeert Plato, Augustinus. Dat zoek ik op, want dat wil ik wel weten, maar dan kom ik er nog niet uit.”

Wanneer wordt het onzin?

„Nooit bij T.S Eliot! Maar er zijn voldoende raadselachtige dichters die niet communiceren en in wie ik niet geïnteresseerd ben.

Wat voor rol speelt de biografie van de dichter bij het lezen?

„Bij Eliot geldt mijn fascinatie ook de man, toch een enigma. Een op slot zittende, rare figuur die niet van seks kon genieten en worstelde met bijna alles in het leven. ‘Tom in his four-piece suit’, zoals Virginia Woolf zei.

„Ik hou van periodes van omwenteling. Dat heb ik zelfs met seizoenen. De zomer vind ik geen bal aan, maar in de lente en de herfst zie je de bomen veranderen. Bij poëzie lees ik graag hoe veranderingen ingrepen in een dichtersleven. Het liefst zie ik jaartallen tussen haakjes staan. Ik hou van de afgerondheid van zo’n leven.

„Sommige dichters raken na hun dood langzaam onder het stof, zoals Wordsworth. Mede omdat hij een oude zak werd, maar ook omdat een beroemde regel als ‘The Child is father of the Man’ zo vaak is geïmiteerd dat zijn gedicht niet meer origineel lijkt.”

Is dat niet een geval van een briljante regel in een minder gedicht?

„Ik vind het wel een goed gedicht. En schrijf maar eens een briljante regel! De dichter Herman de Coninck zei dat het de moeite waard was om op zoek te gaan naar briljante regels, ook als lezer.

„Als zoekende lezer zie je ook de tragiek en schoonheid van het mislukken. Er zijn zoveel dichters die het net niet halen, die buiten de canon vallen en eigenlijk niet meer gelezen worden. Vooral in de Nederlandse kast staan er veel van. Ik ploeter me graag door hun boeken heen.”

Zo stuit u op een fraai gedicht van de onbekende J. Meulenbelt. Geeft zo’n ontdekking een kick?

„Of één of duizend mensen dit gedicht hebben gelezen, is niet mijn motief. Ik word ontzettend geraakt door dozen op het Waterlooplein die van mensen komen die hun hele leven hebben besteed aan het boeken verzamelen, over stoomtreinen of Hottentotten, zoals ik dat nu doe met poëzie. Dan staat dat daar, de resten van zo’n passie. Het confronteert je met die haakjes en hoe iemand zijn leven heeft geprobeerd in te vullen.”

Waar komt uw springerige manier van lezen vandaan?

„Zo lees ik. Ik lees ook wel bundels gewoon uit. Maar soms herken je frases of thema’s en dan denk ik: verrek. Dat licht onderzoekende vind ik wel leuk.”

Was er een moment dat u voor de poëzie viel?

„Ik raakte verslingerd aan de bloemlezingen Nieuwe griffels, schone leien van Paul Rodenko en Atonaal, met werk van de Vijftigers. Die gedichten: hoe iemand dat zo kon zien. Dat iemand in mijn taal iets schrijft wat ik niet begrijp, dat accepteer ik niet. Lucebert was één groot raadsel. Dat werd anders toen ik hem hoorde lezen. En als je eenmaal gewend bent aan zijn manier van gedichten maken, wordt het wel beter.”

Poëzie is kunstmest, schrijft u. In welke zin?

„Van poëzie word je redelijk sensitief. Als je geraakt wordt door hoe je vier eenvoudige woorden rangschikt, dan word je ook geraakt door vier eenvoudige noten op de piano. Als je mooie dingen tot je neemt, dan kun je hopen zelf ook eens iets moois te maken.”

Wordt de lezer een mooier mens?

„Nee, dan beroep ik mij op Auden: ‘Poetry makes nothing happen.’”

Een ander mens misschien?

„Willem van Toorn vereeuwigt zijn lief en zegt dan: stel je voor, over twee eeuwen zit er misschien iemand over een boek gebogen en die ziet dan hoeveel ik van je hou en hoe bijzonder je bent. Dat is een mooie gedachte. Maar wat heb ik eraan? Nee, ik denk niet dat poëzie je helpt.”

Wat doet poëzie dan wel?

„Poëzie lezen bezorgt me veel plezier. Het gedicht ‘Lilalente’ van Ilja Pfeijffer bijvoorbeeld is zo’n leuk gedicht, zo gemeen ook. Dan is het aardig om in vergelijking te laten zien hoe braaf Felix Timmermans dacht dat je over de lente moest dichten.

„Weet je, ik beleef weinig plezier aan naar muziek luisteren. De beoogde betovering slaat niet toe omdat ik zit te analyseren. Is het erg goed gedaan, dan word ik ongemakkelijk omdat ik weet dat ik dat niveau nooit zal bereiken. En als het slecht gedaan is, word ik groen van ellende. Ik hoor ook nooit het geheel. Ik hoor óf de strijkers óf de bas óf de dissonanten. Met poëzie heb ik geen last van beroepsmatige afwijkingen.”

Speelt de vorm geen rol?

„Ik ben geen academicus. Ik bekommer mij niet om de vraag of er dartele dactylen staan. Ik kan wel genieten van de manier waarop het gedicht gemaakt is, als die de inhoud niet in de weg zit. Dan kan vorm kan mij zelfs ontroeren. De zestiende-eeuwse mysticus Herbert schreef een gedicht over de Heilige Graal, het bloed van Jezus. Dat gedicht zette hij in de vorm van een bokaal en waar de bokaal het dunst is, plaatste hij het woord ‘thin’. Nou, dat is.... Dan heb je mij. Het dunne is de lijn die hij voelt met God enzo, prima, maar het is zó mooi en zó oorspronkelijk.”

Bij het gedicht van Herman de Coninck schrijft u dat we ook poëzie lezen om onszelf te vinden. Hoe werkt dat?

„Dat gedicht gaat over de vraag waarom bepaalde liedjes zo hard aankomen. Dat is omdat er herkenning is en omdat sommige dingen waar zijn voor jou. Daar kan een dichter je op wijzen. Maar dat kan een dokter ook, of een wijze vriend.”

Uw boek leest als de autobiografie van een lezer.

„Ja, ik praat niet makkelijk over mijn privéleven, maar als ik het over een gedicht van Marjoleine de Vos heb waarin zij eten met lust vergelijkt, vind ik het niet moeilijk om te vertellen dat ik vroeger in mijn blote kont voor de koelkast stond, kaas te snaaien, en dan aan seks dacht.”

U zat in de jury die Hans Verhagen dit jaar de P.C. Hooftprijs toekende.

„Ja. Een daad van gerechtigheid, toch?”

Geen dichter in uw straatje.

„Niet echt. Maar dat onverbiddelijke, geëngageerde, gevaarlijke, dat licht profetische en die humor zijn wel erg goed.”

Hoe belangrijk is toegankelijkheid in poëzie voor u?

„Dat werkt analoog aan de manier waarop ik muziek wil maken. Ik geloof dat de allermooiste dingen puur van eenvoud zijn. Even over dat bandje van vroeger: Rob de Nijs noemde onze liedjes Sinterklaasrijmpjes op reggae. Wat hij niet wist, is dat wij afspraken dat elk woord dat maar rook naar een metafoor eruit moest. Het moest spreektaal zijn. Eigenlijk hou ik in poëzie er ook van toegesproken te worden en van helderheid.”

Heeft u zelf nooit gedichten willen schrijven?

„Dat kan ik niet. Die kunst woont niet in mij. Nooit geprobeerd.”

Ik weiger dat te geloven.

„Ik heb wel een ader die open vloeit, elke dag. Maar dat is muziek. Ik schrijf heel makkelijk muziek.”

U schrijft liedteksten. Zo groot is het verschil toch niet?

„Ik verafschuw semipoëticale liedteksten. Die zou ik nooit willen maken. Rare zinnen schrijven om de ‘poëzie’, terwijl liedjes gaan over ‘ik zie haar, ik wil haar, ik ben haar kwijt.’ Zeg dat dan.”

Denkt u nooit bij zo’n kast boeken: doe me toch maar een maîtresse, een Porsche?

„Nee. Die opmerking was een boutade. Die boeken kosten me geld, maar gelukkig niet ál mijn geld.”

Henny Vrienten: ‘Zwaan kleef aan’. Uitgeverij De Harmonie, 96 pag, € 16,-