letsel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- let·sel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kwetsuur’ voor het eerst aangetroffen in 1318 [1]
- Naamwoord van handeling van letten (hinderen, belemmeren) met het achtervoegsel -sel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | letsel | letsels |
verkleinwoord | letseltje | letseltjes |
Zelfstandig naamwoord
het letsel o
- (medisch) lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht
- Het motorongeluk veroorzaakte gelukkig weinig permanent letsel bij hem.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- letsel toebrengen
bezeren
Vertalingen
1. lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht
Gangbaarheid
- Het woord letsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "letsel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "letsel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ letsel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be