In Banholt ontfermt het ‘Lieve Vrouwke van het Stort’ zich over de puinhoop die wij ervan gemaakt hebben

Op deze plek aan de Bergenhuizenweg stond de wilg van waaruit Ons Lieve Vrouwke van het Stort uitkeek op de illegale stortplaats. © Rob Hermans

Banholt -

‘Ik ben het Lieve Vrouwke van het Stort, / en sta geduldig uit een wilg te staren / naar stapeltje afval, dat al groter wordt / en hoger in de gang der jaren.’ Een Limburgse Marialegende ontstond in het begin van de jaren 1950 in Banholt.

Harry van der Bruggen - Stichting Heemkunde Tebannet

Ons Lieve Vrouwke is aan het woord. Zij troont ‘in dit vochtig nisje al menig jaar’, waar zij schimmelt in mist en regen. Van daaruit kijkt zij uit over een stortplaats, de plek, zegt Maria, waar ‘met korf en kar / het afval van erf, kelder, schuur en keuken / men brengt hierheen; soms wordt het mij te bar / van al die overrijpe reuken.’ En ja, beaamt de dichter, dit illegale stort was beslist ‘de rotste van al die heimelijke, gore belten.’

Zonderling

De manke herder die haar beeltenis sneed, vergistte zich hier en daar in de verhoudingen van haar gestalte. ‘Zo werd ik zonderling van makelij’; ‘doch in mijn blik gelukte medelij / en om mijn lippen wat erbarmen.’ Met medelij en erbarmen kijkt de Moeder Gods op onze puinhoop neer: ‘Daar welkt een tuiltje gelige anjelier’, weggeworpen door het bedrogen meisje. Verder ‘een smerig stuk schoppenaas’ uit het ‘duivels prentenboek’ van de verstokte kaartspeler. Of ook ‘’t afgedragen schoentje van een kind / dat vorig jaar naar Huis is opgevlogen. / Nog krijt zijn moederke in de wilde wind / om wonder Gods, uit mededogen.’ Maar in ‘wat snippers van bemorste krant’ leest de Lieve Vrouw toch ook ‘goede maren’, over heldhaftige toewijding en inzet van mensen onder elkaar.

Puinhoop

Elders waar Maria zich doet kennen, brengt zij soms stille en ledige uren door ‘in marmeren stiftkapellen’, of ‘verslijt (zij) hoofd en kleed in ommegangen.’ In Banholt ontfermt het Lieve Vrouwke van het Stort zich over de puinhoop die wij ervan gemaakt hebben.

‘Dat is wat ik op matten zomerdag, / toen ik te Banholt lag in ’t hooi te dromen / – hoewel ik niemand in de beemden zag – / uit wilgenkruinen heb vernomen.’ Zo mijmerde de Maastrichtse dichter Mathias Kemp. Zijn Gedroomde Limburgse Marialegende werd gedrukt in de Dietsche Warande en Belfort, 1954, nr. 99.